MAZDA MODEL 6 2016 Handleiding (in Dutch) 

Page 261 of 850

4–84
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Automatische verlichtingsregeling *
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet wordt,
tast de lichtsensor de helderheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze
automatisch de koplampen en andere buitenverlichting in of uit.
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
OPMERKING
  De koplampen en overige buitenverlichting gaan mogelijk niet onmiddellijk uit in
het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt, aangezien de lichtsensor bepaalt
dat het avond is als de omgeving gedurende enkele minuten continu donker is, zoals
bijvoorbeeld in lange tunnels, bij ¿ les in tunnels of in parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.   De gevoeligheid van de automatische verlichtingsregeling kan gewijzigd worden.  Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-15 .


Page 262 of 850

4–85
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel naar
voren of naar achteren te verplaatsen.


Grootlicht
Dimlicht

Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat
het grootlichtindicatielampje van de
koplampen branden.



Koplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met de
koplampen, de hendel volledig naar u toe
trekken (de koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).


UIT
Koplamplichtsignaal

Het grootlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.





Page 263 of 850

4–86
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Thuiskomstverlichting
Bij bediening van de hendel schakelt
de thuiskomstverlichting de koplampen
(dimlicht) in.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of OFF staat,
wordt het dimlicht van de koplampen
ingeschakeld.
Nadat de portieren zijn gesloten en er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.


OPMERKING
  De tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .
  Als gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
  De koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
Vertrekverlichting
De vertrekverlichting schakelt de
verlichting in wanneer op afstand van de
auto de ontgrendeltoets van de zender
wordt ingedrukt.
Wanneer de vertrekverlichting wordt
ingeschakeld, gaat de volgende verlichting
branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de volgende
standen staan, gaan de koplampen
branden wanneer de ontgrendeltoets op
de zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt. Nadat er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit (30 seconden).
 


 Contactschakelaar: uit



 Koplampschakelaar: of of

Ontgrendeltoets
Vergrendeltoets



Page 264 of 850

4–87
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
  De functie van de vertrekverlichting
kan in- of uitgeschakeld worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .
  Wanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
  Wanneer de koplampschakelaar naar
de stand
wordt gedraaid, gaan
de koplampen uit.
Koplamphoogteverstelling *
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het aantal
passagiers in de auto en het gewicht van
de lading in de bagageruimte.

Automatisch type
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.

Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indicatielampjes op
pagina 4-54 .

Handbediend type
De schakelaar voor de
koplamphoogteverstelling wordt
gebruikt om de hoogte van de koplampen
handmatig af te stellen.


Kies de juiste instelling voor de
koplamphoogte uit de volgende tabel.

(Europees model)
Voorzitting Achterzitting
Belasting Schakelaarstand

Bestuurder
Passagier Wagon Sedan
× — — — 0 0
× × — — 0 0
× × × — 1,5 1,5
× × × × 3,0 3,0
× — — × 4,5 4,0
× : J a
—: Nee

(Behalve Europees model)
Voorzitting Achterzitting Belasting Schakelaarstand
Bestuurder Passagier
× — — — 0
× × — — 0
× × × — 1,5
× × × × 3,0
× — — × 4,0
× : J a
—: Nee



Page 265 of 850

4–88
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Dagverlichting *
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.

De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.

Deze worden uitgeschakeld wanneer
de handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt
(voertuig met automatische transmissie).
OPMERKING
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .
Voormistlichten *
De voormistlichten kunnen worden
gebruikt wanneer het contact op ON staat.
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.

Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
of draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).


Mistlichtschakelaar

Wanneer de voormistlichten worden
ingeschakeld, dient de koplampschakelaar
in de stand
of te staan.
Het voormistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het voormistlicht ingeschakeld is.





Page 266 of 850

4–89
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar naar de
stand
. 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
OPMERKING
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Als de mistlichtschakelaar in de
stand
staat of de
koplampschakelaar in de stand

staat, worden de mistlichten
ingeschakeld wanneer de koplampen
en de buitenverlichting ingeschakeld
zijn.
  Wanneer de mistlichtschakelaar naar
de stand
wordt gedraaid terwijl de
koplampen of de voormistlichten zijn
ingeschakeld (de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar de stand

terug), wordt het achtermistlicht
ingeschakeld en gaat het
achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep branden.
Achtermistlicht *
Het achtermistlicht kan worden gebruikt
wanneer het contact op ON staat.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld, gaat het indicatielampje
van de achtermistlichten in de
instrumentengroep branden.



Met voormistlichten
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
of te staan.

Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.


Mistlichtschakelaar



Page 267 of 850

4–90
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar de stand

terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
  De voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
  Als de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug), gaat het
voormistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting
branden, gaat het achtermistlicht
branden wanneer de
achtermistlichtschakelaar wordt
aangezet.
Zonder voormistlichten
Voor het inschakelen van het achtermistlicht
dienen de koplampen ingeschakeld te zijn.

Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.


Mistlichtschakelaar

Voor het uitschakelen van het achtermistlicht,
een van onderstaande stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting branden,
gaat het achtermistlicht branden
wanneer de achtermistlichtschakelaar
wordt aangezet.


Page 268 of 850

4–91
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Richtingaanwijzers
en signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.

Als de indicator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.

Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT

De richtingaanwijzerindicators in de
instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.



OPMERKING
  Als een indicatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
  Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindicator. (pagina
9-15 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indicator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer *
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .


Page 269 of 850

4–92
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.

Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
OPMERKING
Als de voorruitenwissers tijdens koude
weersomstandigheden of sneeuwval
worden gebruikt, is het mogelijk
deze als gevolg van opeenhoping
van sneeuw op de voorruit stoppen.
Als de voorruitenwissers als gevolg
van opeenhoping van sneeuw op
de voorruit stoppen, de auto op een
veilige plaats tot stilstand brengen,
de ruitenwisserschakelaar uitzetten
en vervolgens de opeengehoopte
sneeuw verwijderen. Als de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF wordt gezet, zullen
de ruitenwissers gaan werken.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een of¿ ciële Mazda reparateur, als de
ruitenwissers niet werken terwijl de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF is gezet.


Page 270 of 850

4–93
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de hendel
omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser


Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B

Werking bij omhoogtrekken
van de hendel


Stop


Intervalwerking


Lage snelheid


Hoge snelheid

Ruitenwissers met regelbare
intervalwerking
Zet de hendel in de intervalstand en kies
de intervaltijd door de ring te draaien.

INT ringSnel
Langzaam

Met automatische ruitenwisserregeling


Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B

Werking bij omhoogtrekken
van de hendel


Stop


Automatische regeling


Lage snelheid


Hoge snelheid



Page:   < prev 1-10 ... 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 ... 850 next >